Dinsdag mag ik me weer melden bij de Radiotherapiegroep. We krijgen uitleg over de bestralingen, het apparaat waar ik mee word bestraald (er zijn er drie, met de mooie namen Jade, Amethist en Smaragd), mogelijke bijwerkingen en de CT-scan die nog moet worden gemaakt. Als ik het niet volhoud om 40 seconden mijn adem in te houden, is dat niet erg. ‘Geef het wel meteen aan door heel duidelijk uit te ademen’, is het advies. ‘Dat zien we direct, stoppen het apparaat en de resterende seconden doen we daarna.’ Dat is een hele opluchting, want ik zag het al gebeuren dat ik mijn hele traject zou verprutsen door die stomme ademhaling (en nee, ik weet ook wel dat dat geen reële gedachte is, maar geloof me, als je geconfronteerd wordt met (borst)kanker denk je niet meer altijd even nuchter na….)
We spreken af dat Merette een keer mee mag kijken en nemen Radio Robbie mee, een voorleesboekje over radiotherapie. (Merette dacht dat ik al wel zo ongeveer klaar was, dus hebben we haar een paar dagen geleden uitgelegd dat dit traject nog moet komen en dat ik daar ook best een beetje ‘ziek’ van kan worden. Ze herkende het meteen, omdat de moeder van een huisgenootje ook net hetzelfde traject achter de rug heeft en maakte ons er ook meteen op attent dat hij mee was geweest om te kijken. Met andere woorden… dat wil ik ook! En dat kan dus.)
Daarna ga ik naar de ruimte voor de CT-scan. Twee lieve (jonge)dames leggen uit wat ze gaan doen.
Eerst liggen. Steuntje hier, steuntje daar. Stukje verschuiven. ‘U moet echt lekker liggen hoor, want anders is het heel vervelend.’ Als ik aangeeft dat mijn eigen bed weliswaar lekkerder ligt, maar dat ik denk (weet) dat ik het in deze houding wel een kwartiertje vol kan houden worden de tekenstiften tevoorschijn gehaald. Er worden rondjes getekend, strepen gezet, plakkers geplakt, een looddraadje om mijn linkerborst aangebracht en dan ga ik onder de scan. Het adem inhouden gaat goed (‘Wij kunnen op de scan zien dat u dat prima doet, dat gaat helemaal goed komen hoor!’)
Er worden acht tatoeagepuntjes gezet waardoor ze me elk van de vijftien keer precies goed neer kunnen leggen én precies kunnen zien waar er moet worden bestraald.
Aan de hand van de scan van vandaag maakt de arts een bestralingsplan en als dat klaar is wordt ik gebeld om te horen wanneer de eerste bestraling zal zijn. Dat kan nog wel een paar dagen duren, want het is druk….
Ik ben klaar voor die dag. Maar een week of drie geleden was René bij de huisarts met een hardnekkige ontsteking in zijn gezicht. Bacteriële infectie, met een antibioticazalfje prima op te lossen. Maar omdat hij toch bij de huisarts zat, vroeg hij ook even naar een kleine plekje bij zijn neus. Daar kon de huisarts niet veel van maken, en dus werd hij verwezen naar de dermatoloog. Ik schrik als hij daarmee thuis komt: het zal toch niet? Zelf is hij er heel nuchter onder: het doet geen pijn, het zit er al heel lang, vast niks aan de hand. Als hij niet toevallig bij de huisarts was geweest, had hij er nog tijden mee kunnen rondlopen. Dat zou ik normaal gesproken ook denken, maar u raadt het al… dat denkhoofd van mij.
Ik probeer het van me af te zetten in de drie weken erna en dat lukt aardig (ook al omdat ik eigenlijk genoeg heb aan mezelf, hoe egoïstisch ik dat ook vind van mezelf), maar het zeurt af en toe toch in mijn achterhoofd. Stel nou dat….
Vandaag moeten we dan toch echt naar de dermatoloog. Een (piepjonge!) co-arts onderzoekt het plekje, tikt een uitgebreid verhaal op de computer (waarbij hij enorm met zijn voeten wiebelt, ik word er duizelig van) en gaat dan overleggen met de dermatoloog herself. Zij komt kijken en stelt: ‘Nou verontrustend vind ik het niet. Ik kan het weghalen met een soort appelboortje, maar heel fijn is dat niet. Dan kan ik het wel laten onderzoeken. Maar eigenlijk denk ik dat u het gewoon moet laten zitten: als het ineens gaat groeien, bloeden of van kleur verandert komt u maar terug. Maar ik denk niet dat dat gaat gebeuren.’
Opgelucht gaan we naar huis. Onderweg word ik heel blij van de badderende duifjes bij het ziekenhuis…